- deel
- {{deel}}{{/term}}I 〈het〉1 [gedeelte] partie 〈v.〉2 [muziek]mouvement 〈m.〉3 [aandeel] part 〈v.〉4 [boekdeel] tome 〈m.〉 ⇒ 〈in één band〉volume 〈m.〉♦voorbeelden:1 één deel water op één deel siroop • une part d'eau pour une part de siropzich het beste deel van iets toe-eigenen • tirer la couverture à soivoor een groot deel • en grande partiehet grootste deel • la majeure partiedeel uitmaken van • faire partie deeen hoorspel in zeven delen • une pièce radiophonique en sept épisodesten dele • partiellement3 zijn deel van de buit krijgen • avoir sa part du gâteaudeel aan iets hebben • avoir part à qc.deel nemen in iets • participer à qc.elk zijn deel • à chacun son dûzijn deel aan iets bijdragen • payer sa part de qc.iemand ten deel vallen • échoir (en partage) à qn.4 een encyclopedie in tien delen • une encyclopédie en dix volumes¶ eenzaamheid is zijn deel • la solitude est son sortII 〈de〉1 [planken vloer] plancher 〈m.〉2 [dorsvloer] aire 〈v.〉
Deens-Russisch woordenboek. 2015.